In het troosteloze plattelandsleven van de jaren vijftig zoekt een jonge jongen naar houvast en betekenis. Zijn rijke verbeelding en de moordende sprookjes van zijn vader vervagen de grens tussen werkelijkheid en nachtmerrie; al snel verandert dagelijkse spanning in obsessieve angsten en vreemde rituelen. De film schetst met spaarzame beelden en een beklemmende sfeer hoe kinderlijke fantasie tot een eigen, duistere logica komt.
Wanneer hij ervan overtuigd raakt dat de eenzame weduwe in de buurt een vampier is, zet hij alles op alles om zijn broer te beschermen, maar zijn pogingen ontaarden in paranoia en geweld. Het verhaal ontvouwt zich als een onheilspellende coming-of-age: een melancholische en surrealistische verkenning van schuld, verlies en de verwoestende kracht van bijgeloof.